Peter Benoit

Peter Benoit

De jonge Benoit

Op 17 augustus 1834 wordt Peter Benoit in Harelbeke geboren. Als kind al blijkt Peter Benoit over een bijzonder muzikaal talent te beschikken. Zijn vader Petrus Benoit was zelf een polyvalent muzikant die in het Harelbeekse kerkkoor en -orkest en ook in de harmonie actief was. Hij geeft de jonge Benoit zijn eerste lessen. Als koorjongen in de Sint-Salvatorkerk leert hij al snel de religieuze muziek kennen. Op zeventienjarige leeftijd krijgt de jongen van eenvoudige afkomst toegang tot het Koninklijk Conservatorium in Brussel, waar hij na drie jaar afstudeert. Hij heeft er de steun van Fétis, toen de machtigste man van het Belgische muziekleven. Peter Benoit blijft in Brussel om zich voor te bereiden op de Prix de Rome, de prestigieuze staatsprijs voor compositie. In Brussel componeert Benoit onder meer een symfonie, religieuze muziek, liederen op Nederlandse en Franse teksten. Benoit trekt dan al zijn neus niet op voor Vlaamse zangspelen.

Benoit toert door Europa

In 1857 haalt hij die presigieuze Prijs van Rome. Met de hieraan verbonden studiebeurs bezoekt hij eerst de belangrijkste Duitse muziekcentra om zich dan van 1859 tot 1863 in Parijs te vestigen, toen hét centrum voor wie het wilde maken in de muziekwereld. Zoals zovele andere componisten probeert hij in de lichtstad een opera uitgevoerd te krijgen. En zoals zovele anderen lukt hem dat niet. De pianocyclus "Contes et Ballades" wordt er wél uitgegeven, gespeeld én gunstig gerecenseerd. In tegenstelling tot de vele pianovirtuozen die dan in Parijs succes hebben, schrijft Benoit hier veeleer intimistische muziek. De critici zijn lovend en wijzen op Benoits belangstelling voor de volkse tradities van zijn geboortestreek en de originele manier waarop hij die in zijn pianostukken verwerkte. Na het aflopen van zijn studiebeurs komt hij in Parijs aan de kost als dirigent van Jacques Offenbachs operettegezelschap ‘Les Bouffes Parisiens'. Daarmee trad hij ook op in Wenen, Brussel en Amsterdam.

De Vlaming in Benoit 

Bij zijn terugkeer in Brussel was Benoit al een "BV" geworden. Zijn reputatie als een van de meest beloftevolle componisten bevestigt hij met zijn oratorium Lucifer (1866). Dit was het begin van een lange samenwerking met de dichter Emanuel Hiel. Het was ook het begin van het definitieve gebruik van de volkstaal in zijn composities. Ook in het werk  "De Schelde" gaat Benoit verder tegen de stroom in door te kiezen voor het Nederlands. Dat betekent trouwens niet dat Benoit geen graag geziene gast was in de Franstalige Brusselse salons. Na het behalen in 1857 van de prestigieuze Romeprijs groeit hij uit tot een componist die door het Belgisch - in die tijd dus Franstalige -muziekestablishment gevierd werd.

Door zijn benoeming tot directeur van de Antwerpse Muziekschool kan hij zijn ideeën rond nationalisme en volkopvoeding door muziek onmiddellijk in de praktijk toepassen. Benoit wil komen tot een eigen, niet door buitenlandse invloeden beïnvloede Vlaamse muziek. Daarvoor keert hij terug naar het volkslied en de moedertaal, wat in die tijd in de verdrukking was geraakt was. De muziekkunst moet volgens Benoit terug ‘menselijk' worden.

Hij plaatst de moedertaal tegen het overheersende gebruik van het Frans in het onderwijs en de muziek en van het Latijn in de kerkmuziek. Of zoals Benoit het zelf zegt: ‘Een volk dat zijne eigene taal niet spreekt zal nooit oorspronkelijke melodische kunsttypen voortbrengen.' Einde citaat.

De pedagoog Benoit 

Soms vergeten we wel eens dat Benoit ook enorm belangrijk was als pedagoog. Het is tenslotte "De man die zijn volk leerde zingen". Het doel van zijn muziekonderwijs was niet het afleveren van virtuozen maar van ‘denkende mannen en vrouwen'. Ja, ook vrouwen. En ook dat was voor die tijd ongewoon. Benoit voerde gemengd onderwijs in. Of zoals Benoit het zelf zei: ‘Grote kunstenaars bestaan niet uit en bestaan niet op zich zelf.'(einde citaat) Componisten zowel als uitvoerende musici moesten midden het volk -hun publiek -staan.

"Vlaanderens Harpenaar" gaat dus muziek schrijven voor het gewone volk. Daarvoor gebruikt hij een toegankelijke schrijfwijze, grote en kleurrijke orkestraties en massale bezettingen, vaak in openlucht. Ook dat maakt onze Harelbekenaar uniek in de muziekgeschiedenis: een componist maakt zijn kunstenaarschap ondergeschikt aan zijn sociaal-culturele taak. Het belangrijkste is dat zoveel mogelijk mensen toegang krijgen tot de muziek.

Ook al door die sociale dimensie kunnen we Benoit niet beschuldigen van een eng nationalisme. Zijn nationalisme vertrekt vanuit een emancipatiebeweging en stelt zich niet superieur tegenover andere volkeren op. Het is net de eigenheid en de variëteit van alle volkeren die bijdraagt tot de verrijking van de mensheid.

Benoit heeft zijn plannen voor een geïntegreerd muziekleven niet ten volle kunnen verwezenlijken. Andere strijdpunten heeft hij wel gerealiseerd, zoals de oprichting van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel (de voorloper van de Vlaamse Opera) en het gelijkschakelen van zijn muziekschool met de koninklijke conservatoria. Daarin zijn structuren en ideeën aanwezig die tot de dag van vandaag blijven doorwerken.